Schansspringen vanaf uitgeruste skisprongen maakt deel uit van het Nordic Combined Ski-programma en fungeert ook als een onafhankelijke sport. De geboorteplaats van schansspringen is Noorwegen, waar in 1840 soortgelijke wedstrijden werden gehouden.
Eerst sprongen skiërs van natuurlijke richels op de berghellingen en later van speciaal opgerichte constructies. Vlieglengte werd niet gemeten; spronghoogte was belangrijk. De officiële registratie van het assortiment begon in 1868. Sinds 1945 werden sprongen ook beoordeeld op de juistheid van vliegprestaties, dynamische balans, lichaamsbezit tijdens vluchten en de landings- en entertainmenttechniek.
Het programma van de eerste Olympische Winterspelen in 1924 omvatte skispringen vanaf een hoogte van 70 meter en sinds 1964 zijn skiërs gesprongen van een skisprong van 70 en 90 meter. Sinds 1992 worden er persoonlijke optredens gehouden op schanssprongen van 90 en 120 meter hoog, teamprestaties - alleen op 120 meter.
Sprongen worden beoordeeld door vijf juryleden op een 20-puntensysteem. In dit geval worden de beste en slechtste cijfers afgewezen, worden drie gemiddelden geteld. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de landings techniek, voor een val of het aanraken van de grond met handen, krijgt elke keurmeester 10 punten. Alleen mannen kunnen deelnemen aan officiële schansspringwedstrijden.
De technieken van schansspringen zijn in de loop van de tijd veranderd. Noorse springers oefenden een parachutespringende sprongstijl, waarmee ze tot 1954 vrijwel onveranderde winnaars waren op de Wereldkampioenschappen en de Olympische Winterspelen.
Daarna werd het kampioenschap gewonnen door de Finnen, die overstapten op de zogenaamde aerodynamische stijl. Skiërs begonnen tijdens de sprong hun handen stevig tegen de romp te drukken en lagen bijna parallel aan de ski's. Bovendien vermoedden de Finse springers de veer te verzwakken, waardoor de schoenen naar de ski's worden getrokken, waardoor de hefkracht toeneemt. Sinds 1964 kregen niet alleen Finnen en Noren, maar ook springers uit de Duitse Democratische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de USSR, Oostenrijk, Polen en Zweden medailles.
In 1989 werd een sprong in de skispringtechniek gemaakt door een atleet uit Zweden, Jan Boklev. Hij verspreidde zijn skisokken na afstoting, wat het bereik aanzienlijk vergrootte. Aanvankelijk waren de juryleden niet voorstander van de nieuwe stijl en gaven Boklev een lage waardering voor de techniek. Maar hij had gewoon geen gelijke in sprongen en in de toekomst schakelde de hele wereld over op V-vormige apparatuur.
Door de nieuwe manier van springen ontstond een nieuw profiel van springplanken, dat langzamer werd. Atleten die zich van hen losmaken, vangen luchtstromen op en zweven als zweefvliegtuigen. Dit heeft de vliegveiligheid verhoogd.